Gezinsleven
Karel van Spronsen werd geboren in 1897 te Rotterdam, in wat wij tegenwoordig een achterstandswijk zouden noemen. Zijn voorgeslacht bestond voornamelijk uit Westlandse tuinders, een familie die gestempeld werd door Bijbelse vroomheid. Karels vader, sterk betrokken bij de regionale Doleantie, was in die magere negentiger jaren gedwongen om zijn wegkwijnende tuinderij te verkopen en elders een nieuw bestaan op te bouwen. Het gezin vestigde zich in de Zwarte Paardenstraat te Rotterdam; vader startte er een groentewinkeltje. Karel was de zestiende van de zeventien kinderen van het gezin, waarvan er overigens maar acht de volwassen leeftijd hebben bereikt. Helaas, het winkeltje floreerde allerminst, en bovendien: vader Van Spronsen kon maar niet aarden in “de grote stad”. Door toeval wist hij de hand te leggen op een stukje pachtgrond in Barendrecht, waarheen hij vrouw en kinderen uiteindelijk dan ook meenam om er weer tuinder te worden.
Karel was op dat moment een jaar of zes. Hij leerde er als kind al wat werken was. Hij zou dat harde bestaan later – onder zijn meest gebruikte pseudoniem Rudolf van Reest – beschrijven in het boek Het loon der genade (1955).
Een harde jeugd
Vele jaren later zou hij schrijven, dat hij het aan zijn Barendrechtse – gereformeerde – predikant Vonkenberg te danken had, dat hij na zijn lagereschooltijd naar de christelijke ULO kon. Door de grote invloed die deze dominee had in het liberale dorp (en niet minder op de jeugdige Van Spronsen persoonlijk), kwam er niet alleen een ARP-burgemeester en een christelijke lagere school, maar ook christelijk middelbaar onderwijs. Echter, dat laatste bleek voor de jonge Karel toch maar voor anderhalf jaar weggelegd. Want in de moeilijke periode van de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog ging – na veel knokken – ook vaders tuinderij in Barendrecht er aan, en brak er een harde tijd aan voor de dan 12-jarige Karel. Er moest geld op de plank komen voor het grote gezin. En dus regelde vader Van Spronsen voor zoonlief een baantje in het expeditiewezen: het beladen van goederenwagons, feitelijk werk voor een volwassene, in een rauwe omgeving, dagelijks vanaf ’s morgens vier uur.
Over deze levensfase trouwens gaat zijn boek De andere wereld (1950), waarin de hoofdpersoon, Anton Westdijk, zijn alter ego is: een vroegrijpe jongeman met een groot rechtvaardigheidsgevoel, een vechter, ietwat in zichzelf gekeerd en verbitterd ook, omdat hij niet kon studeren. De levensvragen bestormden hem. Waarvoor leef ik? Waar is God nu?
Het zijn al deze ervaringen die de toon hebben gezet voor Karels verdere leven.
Abraham Kuyper
Na een aantal jaren van zwaar lichamelijk werk en chronisch slaaptekort – Karel volgde in de avonduren meerdere cursussen – diende zich op zeventienjarige leeftijd een grote inzinking aan. Het gezin was inmiddels terugverhuisd naar Rotterdam-Feijenoord. Karel bleek een ernstige vorm van tuberculose onder de leden te hebben. Dat betekende twee jaren van bedrust en kuren, onder meer in de bosrijke omgeving van de Veluwe.
Het is in deze jaren geweest dat hij toekwam aan wat zijn ontembare passie was: lezen, studeren. Zijn belangstelling was gewekt voor de grote Bijbelse en theologische vragen. In het goed gereformeerde ouderlijk huis was het oeuvre van Abraham Kuyper ruimschoots voorhanden. Karel heeft in deze jaren van ziekte diens complete werk doorgeworsteld, zich eigen gemaakt; hij “smulde ervan”. Vele jaren later zou hij zeggen: “Ik heb hem in mijn jonge jaren werkelijk verafgood; (…) dat rationalisme sprak me zo aan, ik kon het allemaal wel opdreunen”. En op de bloeiende jongelingsvereniging van Rotterdam-Kralingen ontwikkelde hij zich verder. Daar werden nogal eens sprekers van grote naam uitgenodigd, tot zelfs Kuyper toe. Met vrienden maakte Karel in die tijd het kerkelijke jeugdblad De Zaaier.
Naar Flakkee
Inmiddels had hij zich door zelfstudie dermate ontwikkeld, dat hij aan het einde van de Eerste Wereldoorlog werd aangenomen als directeur van het gemeentelijke voedseldistributiekantoor te Melissant. En zo kwam hij dus weer op het platteland te wonen, en wel op het geïsoleerde Goeree-Overflakkee.